Wie luistert er naar mij?
Stil zit ze naast me. Ze heeft zich erbij neergelegd dat ik vandaag het woord zal voeren en ze zou proberen om niet te veel te onderbreken. Normaal is ze niet stil. Ze is een open, goedlachse vrouw. Als ze vrolijk is, straalt ze. Als ze boos is, zie je het ook op haar gezicht.
Stil, maar ik zie dat ze vanbinnen allesbehalve stil is. Het is nu al de vierde keer in zes weken tijd dat ze in de wachtkamer van de politie zit. En niet zonder reden. Er is van alles gebeurd. En de weg om recht te verkrijgen is via de politie. Waar ze ook ging, iedereen zei: Je moet eerst klacht neerleggen bij de politie. Maar bij de politie kreeg ze geen gehoor. Ze werd weggestuurd, zonder iets van haar verhaal te mogen vertellen.
Nu ben ik erbij. De dame aan de onthaalbalie is niet meteen geneigd om te helpen. Ik begrijp niet waarom. Of misschien toch wel. De vrouw naast mij is donker, ze is iemand uit een minderheidsgroep, een Roma-vrouw uit Oost-Europa. ‘Daar heb je altijd last mee met die mensen. Als zo iemand iets komt aangeven zal ze het zelf wel uitgelokt hebben’, lees ik af van haar gezicht…. hoewel ze het niet zegt.
Als ze dan uiteindelijk de identiteitskaart van mijn cliente inleest, krijgt ze een idee hoe ze ons weer weg kan sturen. ‘Ah, maar mevrouw is hier al geweest. Al een paar keer . Mevrouw doet aan politieshoppen zelfs, want ze is ook al bij de politie in Gent geweest. Maar daar doen wij niet aan mee .’
Ik ben even stil. Ik ben meestal rustig, niet zo luidruchtig. Maar in mij is het niet stil. En ik voel dat ik nu dien te spreken.
Rustig maar duidelijk zeg ik: Kunt u mij dan even het PV laten zien dat is opgemaakt toen mevrouw is geweest. Even van haar stuk gebracht antwoordt de agente aan de balie: ‘Neen, dat is in Gent opgemaakt. De collega’s daar hebben hun werk gedaan en mevrouw kan niet hier opnieuw een PV laten opmaken.’ ‘Kunt u een kopie vragen aan uw collega’s in Gent dan? Het zijn tenslotte uw collega’s en het gaat hier om een gezamenlijke cliente, blijkbaar’, probeer ik.
‘Nee mevrouw, dat doen wij niet natuurlijk. Wij kunnen dat niet opvragen. U mag dat zelf proberen.’
‘Ik?’, zeg ik verbaasd. ‘Dus als ik bel zouden ze het geven en als u, collega van een ander arrondissement belt, niet…. Dat vind ik wel vreemd!’ Als ze mij dat zo hoort zeggen, lijkt het even of ze het zelf ook wel vreemd vindt. Ze geeft toe. Goed, ik zal eens even horen of mijn collega op het bureau kan bellen met Gent.
We mogen even wachten in de wachtzaal. Het lijkt een toegift, want het liefst ziet ze ons gewoon vertrekken.
Naast me zit de stille vrouw heel boos stil te zijn. Uiteindelijk houdt ze het niet meer. ‘De politie van Gent heeft alleen mijn naam opgeschreven. Niets anders. Ik mocht niet vertellen wat er gebeurd was. Het zijn allemaal racisten’, fluistert ze iets te hard.
Ik luister en tegelijk probeer ik haar duidelijk te maken dat zoiets op dit moment zeggen niet helpt.
Na lang wachten komt er een agent naar ons toe.
Zonder zich voor te stellen of te vragen waarvoor we komen, stelt hij dat we geen PV kunnen komen laten opstellen. ‘Je kan niet zomaar steeds een PV komen opstellen.’, zegt hij. Ik zeg vriendelijk dat ik dat begrijp, maar dat er in geval van mevrouw nog nooit een PV is opgemaakt.
De agent kijkt wanhopig naar zijn collega achter de balie en ze wisselen een blik van ‑ze gaan echt niet weg….wat ik ook zeg-. Ik haak erop in. ‘Meneer. Ik zou graag met mevrouw meegaan naar uw bureau, weg uit de wachtkamer waar nog meer mensen zitten die dit niet hoeven te horen. En dan wil ik dat u luistert naar het verhaal van mevrouw.’
‘Ja.…‘zegt de agent, ‘Maar ik ben geen sociaal werker’. ‘Nee’, zeg ik, ‘dat ben ik. En daarom ben ik meegekomen met deze vrouw. Mevrouw heeft in deze zaak het recht om gehoord te worden.’
Zuchtend gaat hij ons voor naar zijn bureau. Uiteindelijk opent hij een formulier op zijn computer : ‘verhoor inzake familiaal geweld’.
Hij stelt vragen. Korte, gesloten vragen. Mijn cliente verstaat het niet altijd. De agent vraagt me het uit te leggen. Ik ‘vertaal’. Duidelijke, open vragen. Gedurende de vragen en het verhaal draait de agent bij. Hij verontschuldigt zich naar mij en zegt:’ ja, het is gewoon dat ik neutraal moet blijven, daarom was ik zo afwijzend eerst’. Ik antwoord hem: ‘U bleef niet neutraal. Neutraliteit wil o.a. zeggen dat beide partijen, dus ook deze vrouw, het recht hebben gehoord te worden’. Hij antwoordt niet. Hij biedt ons koffie aan, wij wijzen het af.
Tijdens het verhoor komt zijn collega binnen. Ze fluistert: ‘In Gent kunnen ze geen PV vinden. De politie is enkel opgeroepen bij een geschil en ze hebben haar naam genoteerd.’
De collega weigert mij aan te kijken, maar ik kijk haar wel aan. Als ze had gekeken had ze vast een woord in mijn blik kunnen lezen: ‘Politieshoppen???’
Mijn cliente krijgt een kopie van het verhoor. Het origineel gaat naar het parket. U hoort zeker nog van ons, verzekert de agent mij.
Al diezelfde avond krijg ik telefoon van de agent. ‘Mevrouw, wie bent u eigenlijk?’. Ik vertel mijn naam en waar ik werk. Ik hoor dat hij twijfelt. Dat hij meer wil vragen. Ik denk dat zijn collega’s het niet eens waren met zijn veranderde houding t.o.v. mij en mijn cliente. En dat hij niet goed meer zijn houding kan bepalen. Ik krijg bijna medelijden met de man.
Ik zeg: ‘Bedankt meneer, dat u eindelijk wilde luisteren naar deze vrouw. Misschien bent u wel de enige die een keer luistert. Weet u wel hoe belangrijk dat kan zijn voor iemand?’
‘Graag gedaan’… beeindigt hij het gesprek. En haakt in. Ik ben niet helemaal zeker of het graag gedaan was, maar ik hoop dat dit korte telefoongesprek bij hem blijft hangen.Want eigenlijk had mijn cliente maar een vraag: ‘Wie luistert er nu eens een keer naar mij?’